Nieuw onderzoek
DPP4-remmers versus NPH-insuline
In het kort
Patiënten met NPH-insuline hebben vaker hypoglykemieën en stoppen vaker met de behandeling dan patiënten met DPP-4-remmers.
Patiënten met NPH-insuline hebben vaker hypoglykemieën en stoppen vaker met de behandeling dan patiënten met dipeptidylpeptidase-4-remmers (DPP4-remmers). Het gaat om patiënten die al metformine en een sulfonylureumderivaat (SU-derivaat) gebruiken. Dat is de conclusie van een observationeel onderzoek met gegevens uit een Amerikaanse database.
Inclusie
De onderzoekers gebruikten een database uit de Verenigde Staten. Ze includeerden patiënten met een eerste recept voor een DPP4-remmer of NPH-insuline. Alle patiënten hadden in de voorgaande 90 dagen ook recepten gehad voor metformine en SU-derivaten. In totaal includeerden de onderzoekers 50.338 patiënten met DPP4-remmers en 3.980 met NPH-insuline. De patiënten met NPH-insuline hadden in het jaar voor inclusie vaker hypoglykemieën dan de patiënten met DPP4-remmers (21,0 versus 4,1%) en vaker comorbiditeiten.
Resultaten
Patiënten met NPH-insuline staakten de behandeling vaker dan patiënten met DPP4-remmers. Ook na correctie voor confounders was het verschil statistisch significant: adjusted Hazard Ratio (aHR)=1,33; 95% betrouwbaarheidsinterval (95%BI)=1,27 tot 1,40.
Bij NPH-insuline kwamen 28,6 hypoglykemieën per 100 patiëntjaren voor. Bij DPP4-remmers was dit 5,1. Het verschil was statistisch significant: aHR=2,82; 95%BI=2,57 tot 3,10. Bij NPH-insuline was de incidentie van cardiovasculaire gebeurtenissen 2,31 per 100 patiëntjaren. Bij DPP4-remmers was dit 2,44 per 100 patiëntjaren. Het verschil was niet significant: aHR=1,08; 95%BI=0,84 tot 1,39.
Conclusie
Patiënten die naast metformine en SU-derivaten een DPP4-remmer gaan gebruiken, stoppen minder vaak met de behandeling en hebben minder hypoglykemieën dan patiënten met NPH-insuline. Er is geen verschil in aantal cardiovasculaire gebeurtenissen. Als beperking van de studie noemen de onderzoekers het ontbreken van gegevens over onder andere HbA1c. Daarnaast is de reden voor stoppen met de behandeling niet bekend. Het kan vanwege bijwerkingen zijn, maar evengoed vanwege verbeterde glykemische controle. Mogelijk kreeg een deel van de patiënten NPH-insuline of een DPP4-remmer vanwege een tijdelijke verslechtering van de glykemische controle (bijvoorbeeld door gebruik prednisolon). Een andere beperking is dat alleen onderzocht is of patiënten een voorschrift kregen voor een middel. Het is niet bekend of de patiënten de DPP4-remmer of NPH-insuline daadwerkelijk gebruikten.
Belang voor de praktijk
In Nederland heeft NPH-insuline de voorkeur boven DPP4-remmers als stap 3 in de behandeling (NHG, 2018). Uit deze studie blijkt dat patiënten met DPP4-remmers minder hypoglykemieën hebben dan patiënten met NPH-insuline. Uit de baselinegegevens blijkt echter dat de groep met NPH-insuline ook voorafgaand aan de studie al meer hypoglykemieën had. In combinatie met de hogere frequentie van comorbiditeiten lijkt deze groep daarom ernstiger DM2 te hebben dan de groep met DPP4-remmers. Dat bemoeilijkt de interpretatie van deze studie.
De voorkeur voor insuline boven DPP4-remmers is vooral gebaseerd op het effect (insuline heeft een groter effect op HbA1c dan DPP4-remmers) en langetermijnveiligheid. Deze studie biedt geen nieuwe inzichten daarover. Het blijft daarom logisch de DPP4-remmers te reserveren voor patiënten bij wie (NPH-)insuline ongeschikt is, bijvoorbeeld vanwege hypoglykemieën.
Belangenverstrengeling
Geen gemeld.
Bron
Moura CS et al. Treatment Discontinuation and Clinical Events in Type 2 Diabetes Patients Treated with Dipeptidyl Peptidase-4 Inhibitors or NPH Insulin as Third-Line Therapy. J Diabetes Res. 2018;2018:4817178.
Laatst gewijzigd op 16 juli 2018